Sinds kort ben ik voor het eerst weer gaan werken sinds jij er niet meer bent. Ik ben weer opnieuw begonnen op dezelfde dag die voorzien was als alles goed was gelopen, als jij wel nog geleefd had. Ik zag het niet zitten om al eerder terug te gaan. Zo wou ik vermijden dat ik aan mijn bureau zou zitten met de gedachte dat ik daar eigenlijk niet zou moeten zijn, dat het allemaal oneerlijk was, dat ik in de plaats nog thuis zou moeten zijn om jou te verzorgen.
Ook al was ik dus sowieso weer aan het werk gegaan, toch was het mentaal nog steeds heel zwaar om deze stap te zetten. Het voelde aan alsof ik het signaal gaf dat alles met mij nu weer ok is. Enkel normaal functionerende mensen gaan werken, ben je ziek, dan blijf je thuis, heb je je been gebroken, dan blijf je thuis. En nu zou ik dus weer gaan behoren tot die groep mensen die geen geldige reden hebben om thuis te blijven.
Ook had ik heel hard het gevoel dat ik jou in de steek liet. Hiervoor had ik heel veel tijd om met jou door te brengen, Liam. Heel de dag door dacht ik aan jou, keek ik naar je foto’s, luisterde ik naar muziek die me aan jou doet denken, ging ik dikwijls naar je graf. En dit zou nu allemaal heel wat ingekort worden. Het was alsof ik jou achterliet om weer bij de levende mensen te zijn, alsof die ook maar beter gezelschap zouden zijn.
Nu, enkele weken later, weet ik dat dit niet het geval is. Ik draag jou echt mee met mij. Nee, ik heb inderdaad niet meer zoveel tijd om enkel en alleen aan jou te spenderen, maar ik denk nog steeds constant aan jou. Mijn hersenen hebben geleerd zich op te splitsen, terwijl een deel de taken uitvoert waarvoor ze me betalen, denkt het andere deel steeds aan jou. Om de zoveel klikken op mijn muis, gaan mijn vingers een keertje over mijn armbandje met jouw naam op. Weer zoveel klikken later, ben ik jou weer even aan het knuffelen in het ziekenhuis. Af en toe kijk ik eens op mijn telefoon, waar ik jouw foto als achtergrond heb ingesteld. En zo, Liam, of ik nu op het werk ben of niet, ben je er toch ook altijd bij.